Doomkerke - 't haantje
Doomkerke, een officieële parochie van de gemeente Ruiselede 't haantje

Zo is Doomkerke - Deel 1 : De geschiedenis van Doomkerke

"Ruisselede was niet alleenlijk parochie, maer ook een voortreffelijke heerlijkheid, die aan geene bijzondere geslachten toebehoorde, maer aen de kroone van Vlaenderen vastgehecht was, zoo dat de graef van Vlaenderen landheer van Ruisselede was..."
Kan. Tanghe 1861.

DE GESCHIEDENIS VAN DOOMKERKE
De parochie Doomkerke behoort tot de gemeente Ruiselede en is er administratief volledig afhankelijk van. Ruiselede wordt als gemeente reeds vermeld in de jaren 1100 en Doomkerke werd pas gesticht in 1876. Eerlijkheidshalve beginnen we met een geschiedkundig overzicht van de gemeente Ruiselede.
Het moet Sint-Amandus geweest zijn die bij ons in Vlaanderen (N. Gallië) het geloof kwam verkondigen. Over zijn missioneringswerk en zijn invloed bij de Merovingen (430-751) is weinig met zekerheid bekend.
Historisch juiste gegevens krijgen we pas in de 11de eeuw.
ROBRECHT I (de Fries), Graaf van Vlaanderen (†13-10-1093) schonk naast Drongen en Waas ook de heerlijkheid van Ruiselede in leen aan BOUDEWIJN I van Gent, heer van Aalst, († in 1082). Het schenkingsjaar is ons niet bekend.
Moeilijkheden na de Kruistochten brengen in 1174 de heerlijkheid van Aalst in het bezit van Filips van den Elzas (1168-1191). Volgens het archief van de abdij van Drongen zal dit ook het geval geweest zijn met Drongen, Waas en Ruiselede.
In ieder geval blijft Ruiselede bij het grafelijk bezit behoren tot op het einde van het Ancien Régime (1795).
Ruiselede bezat ook zeer vroeg een kerk. Het recht van benoeming van de pastoor werd op verzoek van de patroonheer, TANCRADUS, in 1106, aanbevolen aan de abt van Sint-Berten en aan zijn monniken uit de abdij van Sint-Omaars (Frans-Vlaanderen).
De abdij bezat gedurende 700 jaar het recht van aanbieding of benoeming van de pastoor.
Pastoor DE SMET vermeldt de namen van de eerste twee monniken die in Ruiselede pastoor waren : EREMBALDUS (1197-1217) en JACOBUS (1237).
De betekenis van de naam Ruiselede laten we hier buiten beschouwing, doch in zijn boekje : "Toponymen van Ruiselede" (onuitgegeven), opgesteld en verzameld door DE MUYT M., deels naar Karel de FLOU, deels naar archieven uit verschillende heerlijkheden, vinden we dat de naam Ruiselede reeds voorkwam in 1090.
Andere schrijfwijzen waren
    1106 Ruslede
    1198 Russelede
    1297 Ruslede
    1444 Ruusselede
    1614 Ruysselede
    1679 Ruiselede
    1861 Ruisselede (kan. Tanghe)
    1868 Ruysselede (moniteur)
Het is opvallend hoe dikwijls de naam Ruiselede, zelfs op officiële stukken, foutief voorkomt. Misschien heeft onze uitspraak "Ruslee" daar wel iets mee te zien.
Op onze streek werden de parochiegrenzen vastgelegd door Walter de MARVIS, bisschop van Doornik, in september 1242. Het verslag van deze reis is terug te vinden op p. 82 van het cartularium van de kathedraal van Doornik.
Pas in 1852 verscheen een eerste Latijnse publikatie welke verzorgd was door kanunnik DESCAMPS. Reeds in 1867 verscheen een tweede uitgave, ditmaal in het Frans en van de hand van kanunnik J.O. ANDRIES. Zij droeg als titel : "Notice sur la bruyère de Bulcamps et sur l'itinéraire suivi par Walter de MARVIS, évêque de Tournai, pour y fixer, en 1242, les limites de paroisses".
Volgens VERHOUSTRAETE zijn beide uitgaven nogal conform.
— "...lbi incipit parochia de Ruseliede et extenditur ad wastinam sancti Petri, quae wastina extenditur a dicta parochia et de inde a Reinghscot, ibi excluditur wastina de Walteri de Wassemme, militis. Et inde ad domum Oliveri de Bedrewane, inde ad domum Willelmi Cure in Godselodamme. A domo Willelmi Cure ad crucem de Sconenbergheek. Quidquid est a parte australi divitur a parochiis de Ruseliede et de Haltert..."
— "... A cet endroit commence la paroisse de Ruysselede et elle s'êtend sur la bruyère de Saint Pierre, laquelle s'étend dans la dite paroisse et se prolonge jusqu'á Reinghscot, là est l'imitée la bruyère de Walter de Wassemme, soldat. Et alla jusqu'á la maison d'Olivier de Bedrewane, de la maison de Guillaume Gure à Ghyseloodam. De la maison de Guillaume Cure jusqu'á la Croix (marquée dans) Schoonenbergeik.
Tout ce qui est donné à Ruysselede est separé d'Aeltre..."
— "... Hier begint de parochie Ruiselede en strekt zich uit over de heide van Sint- Pieter, welke behoort tot genoemde parochie en voortloopt tot aan Reinghscot (?). Daar loopt de heide van ridder Walter de Wassemme (?) ten einde. Van daar tot aan het huis van Olivier van Bedrewane (Bederwaen, Borrewaan, Bruwaan) en vandaar tot aan het huis van Willem Cure te Ghyseloodam (Gyselodam - straat van de Wante naar Aalterse berg - ook de hoeve Gyselo was bekend) en vandaar tot aan het kruis Schoonenbergeik. (Schoonberge lag gedeeltelijk op Aalter en gedeeltelijk op Ruiselede-Kruiskerke.) Dit alles hoort tot Ruiselede en wordt afgescheiden van Aalter..."
Verder ingaan op de geschiedenis en de groei van Ruiselede zou ons te ver van ons doel afleiden. Toch moeten we even stilstaan bij het feodaal overzicht van Ruiselede.
Het leenstelsel kwam tot stand in de 10de eeuw en duurde in onze streken tot op het einde van het ancien régime in 1795. (De Franse revolutie begon met de bijeenkomst van de Staten-generaal te Versailles op 5 mei 1789 en eindigde met de val van Robespierre op 27 juli 1794.)
In principe kwam het hierop neer dat machtige heren of rijke grondbezitters aan een vazal of leenman een leen of benificium afstonden. Dit leen was meestal een stuk grond, doch kon evengoed een ambacht, cijnzen of tolrechten zijn. In ruil hiervoor moest de vazal aan de leenheer militaire diensten (vassi casati), getrouwheid en gehoorzaamheid, en ook prestaties met raad en daad leveren. De leenheer daartegenover moest de leenman onderhouden en beschermen. Zo kwam het dat een leenman van meer dan één leenheer een leen kon krijgen. Later evolueerde het leenstelsel naar het adellijk stelsel. De adel was afhankelijk van de kroon. Het is ons bekend dat Ruiselede onder twee kasselrijen lag. Ongeveer 3/5 viel onder Kortrijk, de overige 2/5 onder Gent. Beide kasselrijen waren verder onderverdeeld in niet minder dan 72 heerlijkheden, waaronder naast zeer uitgestrekte er ook zeer minieme voorkwamen. Een kasselrij of burggraafschap was de belangrijkste gerechtelijke en administratieve omschrijving, waarin het graafschap Vlaanderen onderverdeeld was. Ze ontstonden in de 11de eeuw toen de Karolingische gouwindeling verdween.
Hier moeten we ons beperken en bespreken alleen de heerlijkheden van de parochie Doomkerke.
De voornaamste gegevens hieromtrent ontleenden we aan de Heer VERHOUSTRAETE A. († Aalter 28 mei 1971).

WELKE HEERLIJKHEDEN BEHOORDEN TOT DE KASSELRIJ GENT ?

1. De heerlijkheid van Bellem en Schuurveld.

Deze bestond reeds in 1577. Het foncier was gevestigd te Lotenhulle, doch bezat verder uitgestrekte enclaven (deel van het gebied van de staat, dat helemaal omgeven is door gebied van een andere staat) in Poeke, Kanegem en Ruiselede.
Het geslacht RYM was lange tijd bezitter van genoemde heerlijkheid; toen de enige dochter van Karel-Frans RYM na zijn dood in 1715, huwde met Louis-François, prince de MONTMORENCY, burggraaf van Roeselare, eerste christen baron van Frankrijk, verdween de naam RYM.
Het was de kleindochter van laatstgenoemde, Louisa-Augusta, prinses van MONTMORENCY, vrouwe van Bellem en Schuurveld, Roeselare en Zomergem, geboren te Gent in 1762 die het kasteel van Bellem samen met het domein verkocht in 1808. De heerlijkheid bezat 3 lenen op Ruiselede waaronder één : "synde 20 bunder onder velt ende vivers, buyten de Wyde straete alzomen gaet te Brugghewaert in de prochie van Ruuselede".
In 1794 lezen we dat dit leen in de "Haentjeswijk" ligt en ten oosten aan het goed van de graaf de la FAILLE paalt en ten noorden aan de straat van Wingene naar de Brugse vaart. Dit leen is het huidige "Gentse Veld". Bedoelde straat loopt van het Veldkapelleke naar Sint-Maria-Aalter en op het goed de la FAILLE woont nu Willy van POTTELSBERGHE de la POTTERIE, de GHELLINCK d'ELSEGHEM.

2. De heerlijkheid van Woeste.

Eigenlijk besloeg deze heerlijkheid het westelijk deel van Aalter, waarin begrepen gans Sint-Maria-Aalter. Alle ongemeten velden op Aalter werden in 1376 door Lodewijk van MALE als bruidschat geschonken aan zijn bastaardzoon Lodewijk de Fries. Deze laatste stichtte de "Heerlijkheid van Woeste". Als gevolg van grenscorrecties, uitgevoerd bij keizerlijk decreet van 24 juni 1804 (5 Messidor Frans jaar XII), kwamen bepaalde stukken tussen de Aalterse berg (Ruiseleeds veld) en het Kruiske (nabij St.-Pietersveld) bij Ruiselede. De toen aangebrachte grenspaal staat nog langs de Bosdreef.

3. De heerlijkheid van Ooigem.

Bezat 12 lenen verspreid over Ruiselede, deels binnen de kasselrij van Gent, deels binnen deze van Kortrijk. In elk geval lagen de Ruiseleedse lenen zeer ver van het foncier verwijderd. Daarnaast waren een aantal percelen land die rechtstreeks renteplichtig waren aan Ooigem. Een belangrijk perceel was vooreerst, in het Gentse, de Bruwaan of Borrewaan een blok van meer dan 30 ha groot, dat deel uitmaakt van de Vorte bossen.

4. De heerlijkheid van Bruwaan.

Was een leen van Ooigem dat paalde aan voornoemd perceel. Het bestond uit "bos, land, meers en waters", was 6 bunder groot en behoort eveneens tot het complex van de Vorte bossen.

5. De heerlijkheid van den Hauweelsen.

Was een leen van Nevele. Hoofdzakelijk in Wingene gelegen, strekte de heerlijkheid zich ook uit over Tielt, Pittem, Ruiselede, Dentergem en Markegem. Eén van de grootste enclaven lag noordwaarts van de Klaphulle, tussen de Klaphullebeek (Pachtebeek) en de hoeve Galletas.
Dichter bij het Haantje en ook op de Schalkledeberg lagen kleinere enclaven. Op deze laatste werd in 1844 Lievens' molen gebouwd. De Schalkledemolen (Strokotmolen) verdween in 1914, stond op een enclave van Poeke, doch het omliggende perceel , was Hauweels.

DE HEERLIJKHEDEN VAN DE KASSELRIJ KORTRIJK

1. De heerlijkheid van Sint-Pieters.

De oorsprong ervan is ons niet bekend.
Hoogstwaarschijnlijk zal het een gift geweest zijn van de graven van Vlaanderen. Naast het uitgestrekte Sint-Pietersveld bezat de abdij slechts enkele percelen grond in eigendom. In 1221 zou gravin Johanna van Constantinopel 45 bunder veld verkocht hebben aan de abdij. Dit stuk is het huidige Sint-Pietersveld. Volgens het renteboek van 1683 van de heerlijkheid van Sint-Pieters-Schalklede in Ruiselede was het veld 82 (Kortrijkse) bunder groot. Dit ware 116 ha. (R.A. Gent, fonds Sint-Pieter, nr. 256.) Volgens meer recente kadastermetingen zou de werkelijke oppervlakte 127 ha bedragen.

2. De heerlijkheid van Vlaanderen.

De graven van Vlaanderen hadden uitgestrekte bezittingen in Ruiselede. Deze lagen meestal buiten het grondgebied van Doomkerke. Spijtig toeval, doch de wettelijke passeringen, wezenstaten en ander archief van 's masjesteits heerlijkheid zijn verdwenen. Dezelfde heerlijkheid staat bekend onder de naam van "Heerlijkheid van Zijn Majesteit" en ook onder deze van "'s Graven Heerlijkheid".

3. De heerlijkheid van Sint-Pieters-Schalklede.

Hoorde aan de aalmoezerij van de Sint-Pietersabdij, was kerkgoed en hing aldus van geen hoger leenhof af. Was links van de Brandstraat gelegen en strekte zich uit tot aan de Wingense steenweg. Deze heerlijkheid bezat een baljuw en zeven schepenen die foncière vermochten. De abt van Sint-Pieters oefende recht uit binnen de heerlijkheid van Schalklede bij middel van een baljuw en schepenen, en dit van laag tot hoog. Dit recht ging van de schandpaal, over lijfstraf, geldboete, verbanning tot en met de doodstraf aan de galg. De vierschaar stond langs de Bruggesteenweg (vroegere Wytstraat), de galg nabij de grens met Wingene.

4. De heerlijkheid van Westakker.

Hiervan waren praktisch alle percelen op Wingene gelegen. Alleen één perceel en een hoek van een ander perceel waren te Ruiselede gesitueerd, meer bepaald ten noorden van Lievens' molen. De heerlijkheid van Westakker was eigenlijk een leen van Nevele. In 1726 was Marcus-Anthone BASELIS, advokaat bij de Raad van Vlaanderen, heer van deze heerlijkheid.

5. De heerlijkheid van Schalklede, gezeid Pinnox.

Strekte zich uit over de Strokotwijk. Het noordelijk deel ervan lag onder de heerlijkheid van Sint-Pieters-Schalklede. Hiertoe behoorde ook het goed "Te Bankers" eveneens op de Strokotwijk, doch ten noorden van de Pachtebeke.

6. De heerlijkheid van Ooigem.

Werd reeds besproken onder de kasselrij Gent. Een leen ervan onder Kortrijk, op Doomkerke gelegen, strekte zich uit rondom de Klaphulle.

7. De heerlijkheid van Galletas.

Was 30 bunder (42,5 ha) groot, bezat een baljuw en 7 schepenen. Het foncier was het goed te Galletas, noordwest van de Klaphulle. Een andere enclave lag noordwaarts over de Bruggesteenweg tussen de Vorte bossen en het Gentse Veld.
In 1660 was de heer Jan-Baptist de la FAILLE, president van de Raad van Vlaanderen, eigenaar. (R.A. Brugge, van Caloen III 4355.) De Galletas bleef meer dan 100 jaar in handen van genoemde familie. Door huwelijk op 't einde van de 18de eeuw, ging het goed naar de familie de KERCHOVE de DENTERGHEM.

8. De heerlijkheid van Poeke.

Zoals de naam het laat vermoeden was de zetel in het dorp Poeke gevestigd. Een grote enclave ervan was gelegen rechts van de Brandstraat komende van de Strokotwijk.
Over deze heerlijkheid bestaat een overvloed aan archiefstukken in het fonds PREUDHOMME d'HAILLY van het Rijksarchief te Gent.

9. Het leen van Abraham van Hulle.

Was afhankelijk van "Zijne Majesteits prochie ende vierschare van Ruysselede". Het leen was 4,5 bunder groot (6,5 ha) en lag te zuiden van de kerk op Doomkerke.

We kunnen het feodaal Doomkerke niet afsluiten zonder het Bulskampveld en zijn omgeving samen met de evolutie van de plaatselijke bevolking nader te bekijken.
In SANDERUS "Flandria Illustrata" (1641) lezen we : "Feudum de Bulscamp, vulgo Wildenburg, maximo Flandriae adjecet myriceto, quod Bulscampvelt appelatur..."
Het veld, dat alleen reeds met zijn oostelijk deel om en bij de 10.000 hectaren bestreek, was woest en onherbergzaam. Het kende een specifieke plantengroei. Sanderus spreekt van Myriceto, hiermee bedoelt hij de Gagel (myrica gale), plant die nu nog sporadisch in genoemd gebied voorkomt. Andere nu nog voorkomende typische schrale grondplanten zijn de zachte berk (Betula pubescens), de heide (Calluna vulgaris), brem (Sarothamnus scoparius), gaspeldoorn (Ulex europaeus), borstelgras (Nardus stricta). Het ganse terrein bestond hoofdzakelijk uit bos, moeras en heide.
Volgens DAELS (R.U. Gent) die een belangrijke studie maakte over de landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld, dient onder "veld" of "velt" te worden verstaan alle gronden gelegen buiten het landbouwareaal en buiten de homogene bossen.
De zuidelijke begrenzing van het Bulskampveld zouden we als volgt kunnen situeren : een lijn in oostelijke richting vertrekkende boven de kerk van Sint-Jan onder de kerk van Doomkerke door om vervolgens boven de kerk van Kruiskerke uit te lopen, zodat we kunnen zeggen dat de grote helft van Doomkerke oorspronkelijk bij genoemd veld thuishoorde. Het is ons bekend dat de populatie binnen het veld zelf uitermate miniem was. Waar men op enige afstand rondom het veld grote gemeenten aantrof, waaronder Aalter, Beernem, Ruiselede, Wingene, enz... vormden zich dichter bij het veld kleinere woonkernen. Ze bestonden uit een tiental woningen, gevestigd op blokvormige perceeltjes die doorgaans met een haag omgeven waren. Zo kennen we : De Kruisbergen, Het Haantje, De Onderrok, Savooien...
Over de eerste ontginningsperiode is weinig bekend, doch vanaf 1577 kennen we de penningcohieren en vanaf 1631 hebben we ook de landboeken of ommelopers. Van primordiaal belang in een menselijke nederzetting is de bestaanszekerheid en hiermee gepaard de voedselvoorziening voor mens en dier. De nu bestaande huisdieren waren toen reeds gekend en het wild samen met de vis uit de talrijke vijvers kwam hoogstwaarschijnlijk, zij het dan ook sporadisch, op tafel.
De heide met een schrale graslandvegetatie was ideaal voor begrazing door koeien en vooral door schapen. Deze leverden op hun beurt belangrijke nevenprodukten zoals melk, vlees en wol.
Uit een document van 1187 de "Gros brief" voor Aalter, kunnen we opmaken dat gerst hier wel het pioniersgewas zal geweest zijn. "Super wast ordei..." De Latijnse benaming voor gerst is Hordeum. Uit deze overduidelijke tekst kunnen we besluiten dat de gerst hier bijzonder goed groeide. Als wintergewas kwamen tarwe en rogge voor in gemengde teelt, onder de naam van masteluin. De aardappel kwam pas in de tweede helft van de 18e eeuw naar voor, vooral na de hongerjaren 1740 en 1772. Oorspronkelijk werd vooral houten alaam gebruikt, pas in de 11de eeuw kende men houten materiaal met ijzeren beslag. Het "velt" leverde ook het nodige hout om te bouwen en te stoken. Turf was eveneens een belangrijk gewin. Onder de verschillende vijvers welke op het Blauwhuis en het Ruiseleeds disveld lagen zullen zeker wel enkele volgelopen turfputten behoren.
Het turfsteken is pas 150 jaar achter de rug. Andere typische verdiensten waren ondermeer de bezembinderij, ook de harde wortels van het borstelgras werden gebruikt om gootsteenborstels te fabriceren.
Ontginning betekende ook het trekken van beken en afwateringsgrachten, droogleggen van moerassige plekken, beplanten van heg en steg en het afbakenen met houtopstanden (els) van percelen.
Perioden van langdurige oorlogen en talrijke plundertochten remden in sterke mate de ontginning en deed de bevolking in angst en vrees leven. Gedurende 200 jaar werd weinig of geen veld ontgonnen.
In de resolutieboeken van de Oudburg van Gent lezen we :
— 1588: "26 augustus, alzo vooren ghehouden is dat de Vrijbuiters jeghewoordelick seer zijn grasserende op de prochyen... zonder eenige resistentie is gheresolveert dat de baillius souden nemen 50 ofte 60 soldaeten van den casteele, omme met heurlieden ende adsistentie van eenighe ghewillige borghers... deze vrijbuiters te verjaeghen, vanghen ende doot te slaen...
— 1590: "Is geresolveert anghesien de vrijbuuters daghelicx meer ende meer zijn 't landt invaderende ende d'insetenen vanghende ende rantsonnerende, het chrijgsvolck dienende ter bescherming deser casselrije te augmenteren tot 70 soldaeten..."
De toestand verergert en in 1595 kan Ruiselede zijn belastingen niet opbrengen : "Oock niet ghetauxeert anghesien sij huerlieden voorgaende belastynghe niet en hebben connen furnieren ende datter zeer luttel volck is wonende... guit gescolden 81.10 pond op te brynghen 2 pond.
Na de herovering van ons land door Spanje in 1584 was de bevolking van onze streek volledig weggevlucht. Dit uit schrik voor de menigvuldige uitvallen, van uit Oostende en Sluis, van Hollandse vrijbuiters. Deze toestand duurde 15 jaar. Pas na de val van Oostende in 1600 kende men een geleidelijke terugkeer van de inwoners. Eenmaal alle leed vergeten begon in 1635 een nieuwe langdurige periode van oorlogen en ongeregeldheden. Zo komt het dat rond 1700 de bevolking opnieuw een sterke regressie kende.
In 1748, met de vrede van Aken, begint een periode van rust en terugkeer, pas nu kan de definitieve ontginning beginnen.
Hieromtrent schrijft kanunnik TANGHE : "In voormalige tijden, leefden de inwoners voornamelijk van den landbouw en van de vlasnijverheid : de eerste bestaenmiddel is gebleven en merkelijk vermeerderd door het uitroden van bosschen; de tweede is bijna verdwenen, maar hij wordt vervangen door het speldewerken en een nieuwe weverij. Er zijn nu meer landbouwers dan eertijds, en bijna zoovele speldewerksters dan eertijds spinsters".
Volgende tabel illustreert het bevolkingsaantal te Ruiselede.

jaar inwoners jaar inwoners
1620 1500 1797 4157
1660 2680 1846 6773
1684 2500 1860 6839
1700 2110 1920 7051 (1)
1795 5050 1975 5004

(1) hoogste getal.

Vooral onder het beleid van Maria-Theresia van OOSTENRIJK, (Wenen 13 mei 1717 -Wenen 29 november 1780 - kwam aan het bewind in 1740) werd de ontginning sterk doorgedreven. De keizerin stond erop dat alle braakliggende grond zou ontgonnen worden, hetzij als landbouwgrond, hetzij als bosgrond.
Ook nu gingen de Heren van Sint-Pieters over tot volledige ontginning. Zij bouwden een eerste woning met bijgaande stallingen.
"De 6 augustus 1770 heeft Jan BAPTIST VAN HOVE, temmerman van style, ghemaeckt een nieuw huys op Sinte-Pieters velt : 68 1/2 daeghen aan 1 gulden daeghs." (Archief St.-Pieters 2de reeks nr. 1343 R.A. Gent.) Verder lezen we dat het werk er gedaan werd door pachter Joseph VAN OVERBEKE. Dit zal wel de eerste boer van 't veld geweest zijn.
Dat niet alles van een leien dakje liep en de ontginning niet altijd succes kende, vooral dan in de beginjaren, vernemen we uit volgende passage, uit bovengenoemd archief.
"De bilcken stecken, staende gheplant op de hoogte van de cinghels opgeschoten eerde, ligghen ten deele uytghewaeyt en verdrooght. Item de gheplante Italiaanse populieren, esschen en abeelen stecken syn ten meerderen deele verghaen."
Om de ontginning aan te moedigen werden premies toegekend. Deze bestonden meestal uit vrijstelling van schatting en belasting.
De heren van Sint-Pieters gingen zich over hun tegenslagen beklagen en dienden een verzoek in tot belastingsvrijstelling.
"Alsoo wij van intensie syn tot culture te brenghen onse heyde binnen onse heerlijckhede van Sint-Pieters Schalcklede, tot nu toe vaeghe gheleghen hebbende sonder ghepont of belast ghewesen te hebben, hetwelck niet en can gheschieden sonder groote en payeuse costen en aerbeydt, met risque ende perickel van noyt te connen profiteren den intrest van de penninghen tot dies ghedorven, ofte tenminste tensy naer eenen langhen tyt van jaeren, soo est dat wij, onderschreven Gudwaldus, abt der exempte abdye van Sint-Pieters nefvens Ghent, verclaren bij desen te gheven procuratie een sieur Joannes De Caluwé, wonende te Oostkamp, om te compareren soo voor de hooghpinters ende wy schepenen der casselrye van Cortrycke als voor de wethouders der prochie van Ruysselede nopende den vryedom der gheseyde onse heyde, voor eenen sekeren termijn van jaeren, van alle pointinghen, belastinghen ende contributiën."
    Ghegeven in onze abdye 15 october 1771
        Get. GULWALDUS.
(Archief St.-Pieters, 2de reeks nr. 1342 R.A. Gent.)
Na de overwinning van de Fransen op de Oostenrijkers nabij Fleurus (26-6-1794) werden de hervormingen van de Franse revolutie geleidelijk doorgedreven en op 1 oktober 1795 werden de Belgische departementen bij de Franse republiek ingelijfd. De Fransen voerden hun wetgeving in en de wet van 3 frimaire van het jaar VII (3 rijpmaand - december 1799) voorzag een 10-jarige vrijstelling van vermeerdering van grondbelasting bij ontginning. Bij bosaanplant werd 30 jaar voorzien. De Belgische wet van 24 maart 1847 bracht de vrijstelling voor het ontginnen van heide naar bouwgrond van 10 naar 15 jaar.
Zoals reeds aangetoond kwamen aan de rand van het Bulskampveid enkele kleine nederzettingen tot stand welke later tot parochie en zelfs tot gemeente uitgroeiden.
Gemeente : Hertsberge (1919)
Parochie : Aalterbrug (1950)
    Doomkerke (1876)
    H. Moeder Gods Beernem (1940)
    Kruiskerke (1947)
    Sint-Jan (1913)
    Sint-Maria-Aalter (1851)
    Wildenburg (1897)

 

Zo is Doomkerke

Een historisch overzicht samen met het ontstaan en de groei van de parochie.
Auteur: Paul Mommerency
Gepubliceerd op: 1 juni 1976

  1. De geschiedenis van Doomkerke
  2. School en onderwijs
  3. Pastoor Doom bouwt een kerk op 't Haantje
  4. De kerk en bouwheer Clarysse
  5. Verdere evolutie van de parochie
  6. Uittocht naar Amerika
  7. Het rijksopvoedingsgesticht op Sint-Pietersveld
  8. Doomkerke en zijn molens
  9. Vereningsleven in Doomkerke

 

Terug naar vorige pagina