Doomkerke - 't haantje
Doomkerke, een officieële parochie van de gemeente Ruiselede 't haantje

Koorts afbinden aan het veldkapelleke

Kapellekensdag.gifDe oudere generatie weet dat eertijds veel naar 't Veldkapelleke werd "gediend" en dat er ook "de. koorts werd afgebonden".
Een persoon, niet uit de streek afkomstig, wilde iets meer over dat "afknopen van koorts" vernemen en of dat gebruik ook elders bestaat of bestond.

't Veldkapelleke, in de uiterste zuid-oosthoek van de parochie Wildenburg doch vlakbij de grens van Doomkerke gelegen en er ook rechtstreeks mede verbonden, zou omstreeks 1770 gebouwd zijn en zou verband houden met de allereerste ontginning, aldaar, van 't oude Bulskampveld , "de grootste heide van Vlaanderen".

Naarmate de bevolking in die omgeving toenam en bij ontstentenis van dichtbij gelegen parochiekerken, werd dat kapelletje iedere zondag druk bezocht. Vooral op Kapellekensdag -25 maart was er ware volkstoeloop van ver en bij; zodat jaarlijks die dag tot een kermisdag uitgroeide, met de gebruikelijke volksfeesten.

Sedert de bevolkingscentra st. Maria-Aalter (1851), Doomkerke (1876.), Wildenburg (1897), Sint-Jan (1913) opkwamen, groeide het bezoek aan 't Veldkapelleke op zondag - en 's zomers ook op weekdagen uit tot een bestendige begankenis of oord om te bidden en te "dienen". Vooral wanneer iemand op sterven lag of de dood zich door aanhoudende koorts in de verte aankondigde, kwamen familieleden en geburen in groep naar deze plaats om de ziekte te doen keren zodat de bedreigde verlost werd .

Aan de "ommegang" of wegel in het bosje omheen het Veldkapelleke, hing aan zeven linden telkens een nis met Lieve-Vrouwbeeld erin en tussen twee aan de voet samengegroeide linden stond een indrukwekkende Kruislieveheer. Die linden staan er nog doch een nieuw hoog kruisbeeld werd op de heuvel bij de kapel opgericht.
Men deed driemaal de ommegang, bad bij het kruisbeeld en sommigen voegden aan hun devotie een superstitieus gebaat toe: om een of meerdere van die lindeboompjes bonden zij een lint "om de koorts af te knopen". Het waren linten van allerlei soort en kleur: witte, blauwe, sierlijke of eenvoudige reepjes vod of touw.
Humoristen vertellen dat vrouwen er ook kousenbanden aan bonden, Met Kapellekensdag hingen pakken linten aan de bomen te slingeren. Mettertijd vielen zij door winden en verrotting af.Ook werden zij door kwajongens afgerukt. Op school te Doomkerke werd dat gebruik "superstitie'" genaamd en bij ons weet werd  Jefke Lagaeysse (de familie Lagaeysse onderhield dat kapelletje) door Zuster Dosithea openlijk met eer vermeld omdat hij geregeld die linten aftrok.

Of dat superstitie of bijgeloof was ? 'Eredienst en devotie gaan in de Kerk wel met zoveel, andere rituele gebaren gepaard:
3 maal, 5 maal, 7 maal, 10maal dit of dat; buigen, knielen, armen uitstrekken, handen vouwen of ten hemel richten. Was dat lintjes binden ook; niet een gebaar van geloof in Maria’s kracht, van hoop en haar steun vragende en van liefde tot een in nood verkerende?

Hoelang heeft dat gebruik van koorts-afbinden aan 't Veldkapelleke bestaan ? Sedert de laatste wereldoorlog is het zeker verdwenen. Onder de 'oorlog werd de kapel door toedoen van Aalmoezenier E.H. Roose van Sint-pietersveld gerestaureerd.
Omstreeks 1960, bij de verbreding en modernisering van de weg naar st. Maria-Aalter, liep de kapel gevaar te zullen verdwijnen doch men vond een oplossing: trapjes en linden vóór de toegangsdeur verdwenen en een deur werd achteraan de kapel aangebracht.

Met het slabakken van de Maria-devotie ging ook de beeweg teloor. Meer nog: de oude nissen en. beeldjes waren al lang verdwenen. toen zij door toedoen van een dame uit de buurt doornieuwe vervangen werden doch eveneens aan kunst- en antiekdiefstal ten prooi vielen. Het kapelletje zelf wordt nog zelden bezigt; het staat zelfs bestendig gesloten omdat het de laatste tijd alleen diende tot rust- en slaapplaats van zwervers. en dompelaars. Alleen de traditie "Kapellekensdag" met de nodige feestelijkheden is blijven bestaan doch Maria-devotie is hierbij vergeten. .

Ereschoolinspecteur René Vanhecke uit Wildenburg (doch afkomstig van Ruiselede-dorp) vertelt:
" 't Was in de jaren '20. Mijn jongere broer lag ernstig ziek met 't fleurus en vader besloot naar 't Veldkapelleke te gaan "dienen". De negende dag, toen de ziekte moest gekeerd zijn, kwam hij tegen de avond thuis en vroeg hij aan moeder: "Hoe is 't met de zieke ?" - "'t Is plots veel beter geworden" antwoordde moeder. - "Wanneer ?" - "Zo rond drie uur dertig". . .
"Wel, zei vader, op dat moment was ik de koorts aan 't afknopen".

Omstreeks 1935 kwam Cásarine Lambrecht met haar man René Van Wonterghem  te Doomkerke nabij de Striepdreef wonen..
"We waren eens op wandel bij 't Veldkapelleke, zegt zij en wie we daar zagen: een groepje mensen uit Knesselare die kwamen "dienen" en de koorts afbinden.

" 't Gebeurde de eerste jaren na de laatste oorlog,' vertelt de vrouw van Maurice Debackere uit Doomkerke, te Zwevezele woonachtig. 't Was nog niet getrouwd. Onze buurjongen uit Wildenburg werd' ernstig ziek rond de tijd dat hij naar 't consult moest voor zijn legerdienst. Toen besloten familie en geburen een noveen te doen en in groep naar 't Veldkapelleke op bedevaart te gaan. Het heeft niet mogen baten: nog voor de noveen uit was is de jongen gestorven. Dat heeft mij altijd getroffen.

Of dat gebruik van koorts afknopen ook elders bestond?
Mij is persoonlijk daarover weinig bekend. Alleen weet ik dat ook aan de voet van de Poelberg te Tielt, aan de weg naar Dentergem, een "kuts- of koortskapel" bestaat. De naam zelf laat vermoeden dat er eertijds "gediend" werd tegen koorts. .
Men zegt ook dat te Ieper Onze-Lieve- Vrouw van Tuine bij ziekte aangeroepen werd en dat er lintjes-binden bij te pas kwam.

Uit Groot Ruiselede jrg. 22/1977/ nr.1/blz. 9-10
Auteur: Adhemar Dauw



 

In het laatstverschenen nummer van "Ons Doomkerke" wordt gevraagd of iemand iets weet over het "afbinden van de koorts" zoals dat geschiedde en misschien nog geschiedt aan 't Veldkapelleke. Die vraag heeft mij, die gewonnen en geboren werd op 'n paar honderd meter van dat Veldkapelleke, bijzonder geïnteresseerd.
Alles kan ik niet vertellen; alleen misschien helpen op de weg' zetten.' .
De koorts afbinden is,natuurlijk, een vorm van bijgeloof en wel van één waarvan de wortels ver in het verleden schieten.  Ik probeer dan ook enkele van die wortels bloot te leggen.

1. DE BOOMCULTUS. De godsdienst van veel, om niet te zeggen van alle primitieve volkeren -en ook onze voorouders zijn tot op een zeker moment primitieven geweest- was ofwel een vruchtbaarheidsgodsdienst of toch een godsdienst waarin vruchtbaarheid praktijken voorkwamen. Hoe zou het anders gekund hebben. Zonder vruchtbaarheid van akkers, dieren en mensen kwijnt alles.

Dan wordt gewoonlijk een vrucht (bv. de korenaar), een plant of een boom vereerd als symbool of beginsel of zetel van alle kracht en leven. Gewoonlijk kiest men zulke boom of planten die blijken een taai leven te hebben, bv. bomen met eeuwig groen '(sommige naaldbomen)1 Cipressen rond kerkhoven) de  kerstboom, hulst enz., of ongemeen vlug. groeiende planten (druivelaar) of bomen met een rijke kroon (zoals, linde waarvan destijds ook aan het Veldkapelleke oude exemplaren stonden).
In veel gevallen wordt die boom dan aanzien voor goddelijk" :
zijn bladergeritsel is de stem van de godheid en kan aldus profetisch worden.
Van de Boomcultus kunnen sporen' ontdekt worden tot, ongeveer 4000 voor Christus. Misschien nog verder.

2. IN- OF AFBINDEN VAN KRACHTEN, goddelijke zowel als andere.
Dat kan geschieden door een symbolische rondgang (vandaar de "ommegangen" rond bepaalde heiligdommen, hetgeen men eertijds 'ook aan 't Veldkapelleke deed), ook door het omgeven met een in de grond getekende cirkel (de magische cirkel) of door werkelijk binden en vastleggen, hetzij in nauwsluitende kledij, het inbinden met linten of touw, het vastleggen aan een ketting enz.

Een andere uitdrukking van diezelfde opvatting is het zonder vleugels voorstellen van een godheid die gewoonlijk met vleugels wordt uitgebeeld: zo kan ze niet meer wegvliegen. Aan de ingang van de burcht te Athene (de Akropolis) stond een tempeltje ter eer van de Ongevleugelde Overwinning (Nikè apteros).

3. MAGISCHE of ook wel RELIGIEUZE OORZAKELIJKHEIDSGEDACHTE, ook voor zaken die voor ons binnen ons zedelijke-waardenveld liggen (zonde). .
Voor primitieve volkeren.-en dat is niet noodzakelijk een verkeerde opvatting- vindt alles wat goed of verkeerd is zijn oorsprong in de houding die men inneemt ten overstaan van goddelijke dingen.
Dat geldt ook voor ziekte: die vindt altijd haar oorsprong in een verkeerde houding tegenover het goddelijke. Of daarmee dan persoonlijke verantwoordelijkheid (schuld) al dan niet gepaard gaat doet niets ter zake. Ziekte heeft bijgevolg (voor de primitieve mens) altijd een reëel verband met een verkeerde toestand tegenover de god. .

4. Vierde element de opvatting dat ook andere zaken als de mens, (dieren, planten of onbezielde wezens) kunnen mee betrokken worden in zo'n verkeerde situatie tegenover de godheid.
Ook die wezens kunnen bijgevolg een goddelijke straf uitlokken.
Men kan ze dan ook straffen. Zo kennen we processen, ingespannen tegen SPEREN die, verkeerd geworpen bij krijgsoefeningen, een mens dodelijk hadden getroffen. Ze werden voor een rechtbank gebracht, veroordeeld en gestraft met "eeuwige verbanning" .
Dan ging men ze officieel over de landgrens werpen. .

5. OVERDRAAGBAARHEID VAN ALLE KWAAD ( denken we aan hetgeen we misschien nog weten uit onze lessen over Bijbelse wettelijke onreinheid. Een lijk is bezoedeld en is oorzaak van bezoedeling; als iemand het aanraakt, springt de bezoedeling op hem over en is ook hij bezoedeld. Die persoon mag niet meer onder de andere mensen verschijnen opdat hij ook de anderen niet zou bezoedelen: vooraf moet hij wettelijk gereinigd worden.
Zo kan ook de bezoedeling waardoor een mens getekend is, overgaan op de voorwerpen die hij aanraakt, dus ook op de kleren die hij draagt. Sommigen meenden dan dat het kon volstaan met gewoon zijn kledij af te leggen om van een bezoedeling af te geraken. Bij het afleggen ging dan meermaals magische formules gepaard. .

6. Zesde bestanddeel: de mening dat de mens nooit mag te gelukkig 'zijn, want dit wekt de afgunst op bij de goden, die dan de mens treffen. Wie zeer gelukkig is, handelt voorzichtig met bv. zich te ontdoen van iets waaraan hij zeer gehecht is: een juweel, een kleed, daarmee doet hij zichzelf leed en hoopt hij aldus de afgunst van de goden af te wenden (denk aan de Ring van Polykrates).

Ziet de lezer nu in hoeveel van die lijnen samenlopen in het "AFBINDEN VAN KOORTS". Koorts is een teken van ziekte, dus van een verkeerde. situatie tegenover de god. We laten dit kwaad overgaan op een voorwerp dat ons wellicht dierbaar is, een kleed;
we ontdoen ons ervan om zodoende de afgunst van de goden af te keren; we brengen het aan op het symbool of de zetel van de god: de goddelijke boom; deze zal, door de overdraagbaarheid, het kwaad op zich nemen. We binden die boom ermee vast, zo kan. hij er niet meer van af, ons kwaad wordt in het wezen van de god opgenomen en als "verteerd". Zo hebben wij de kans, door het in- en afbinden opnieuw goed en gezond te worden. .' .

Het is duidelijk dat personen die koorts komen afbinden aan 't Veldkapelleke van al die dingen geen enkel bewustzijn meer hebben. Dat neemt echter niet weg dat ze gewoonten in stand houden die stellig duizenden jaren oud zijn.

Uit Groot Ruiselede jrg. 22/1977/ nr.2/blz. 7-8
Auteur: Kannunik Robrecht Stock

Bron: Groot Ruiselede met dank aan De Ram Peter

Terug naar vorige pagina