Doomkerke - 't haantje
Doomkerke, een officieële parochie van de gemeente Ruiselede 't haantje

Bedenkingen van een gepensioneerde paster.

Z’ hebben mij da gevraagd of da ‘k da e keer wilde publiceren. ‘k zie niet goed in waarom dat nodig is, maar ja, om een mens plezier te doen, dan doet ge al iets, al is het misschien niet zo verstandig.

Ik ben dus  gepensioneerde paster van Doomkerke, eigenlijk ben ik en pater en ik kom uit het Antwerpse. Daar ben ik 20 jaar bezig geweest, eerst wel in Leuven, maar dat is allemaal te lang geleden en dat vertel ik misschien op een andere keer.

De laatste 10 jaar, voordat ik naar hier kwam, toen was ik al 58; normaal gaat ge dan op prepensioen, maar ik ben dan pastoor geworden. En hoe is dat gebeurd? Ik had een jaar of 10 of meer les gegeven op 2 humaniora, één van de jongens en één van de meisjes en ik kreeg het aan mijn hart. Niet van de meisjes, al pijst ge dat, maar meer van de jongens. Want er zaten daar een paar Hollanders bij. En de maandag zaten ze daar zo stil, met hun ogen open, precies te slapen, maar de rest van de week waren ze heel ambetant. Ze maakten de anderen ambetant, maar later heb ik gehoord dat ze; maar eigenlijk heb ik het zelf geroken dat ze aan de drugs zaten. Dus ik had het aan mijn hart en moest pillen pakken van de dokter. Ik ging eens naar een dokter in Wingene, een aangetrouwden en ik lei hem de zaak uiteen. Hij zei, ge moet hij al die pillen niet eten, ge moet eens vragen aan uw doktoor die dat voorschrijft of hij dat allemaal zelf zou opeten. En ik zei, ah ja, wat moet ik dan doen? En hij zei: “je moet paster worden”. Ik zei ja…paster! Ge hebt er hard voor gewerkt. Ik heb er al één genezen die nu paster is. Ik zei ja, ik zal eens schrijven naar uwen oversten in Brussel. En hij deed dat. Ik werd naar Brussel geropen en ik mocht ergens pastoor zijn in West-Vlaanderen. Monseigneur Desmet, die kende mij, want die had mij in den tijd ingezet, benoemd, in de sloppenwijken van Leuven. Ik heb daar zeker een jaar of vijf gewerkt. En ik kreeg een plaats als onderpastoor op een heel grote parochie. Dat zei em. En weet je wat ik gezegd heb aan mijn overste? Dat ik daar voor bedankte en dat ik dat niet ging doen. Want ik had schrik. Ik had al verschillende pastoors gezien en er zitten daar aardige tussen en onder een pastoor en als het zo een aardigaard is, ja dan zat ik er helemaal onder. Dus zei ik nee, dank u Monseigneur. En ik gaf voort les met pillen. En ineens, maanden later, kreeg ik weer een telefoon van mijnen overste. Ge moogt naar Doomkerke gaan, als ge wilt. Maar ge moet ne keer kijken. En ik moest alhier een doop doen. Ja, en toen ging ik een keer de’n zondag hier naar de mis. Er stond daar zo een klein altaar, ’t was precies een schietkraam, met een dikke pastor d’ achter, die vreselijk,  in zijn preek, met zijn armen zo, eh ja. En ondertussen zaten daar een hoop mannen aan de kant en die zaten gerust te babbelen heel den tijd. Over de duiven en wat weet ik allemaal. En ik zei, ah ja, dit is hier Doomkerke. Ik wil daar toch wat meer van weten. En ik ging gaan bellen na de mis bij de pastor en ik zei: “meneer de pastor, zouden we een keer iets gaan eten, hier in St.-Pietersveld, dat ik eens met u kan klappen. En hij riep: “Vonne, de pastor vraagt ons om te gaan eten”. En Vonne ging mee en ik zei hem, “meneer de pastor, wat gaan we eten” en hij zei: “als het voor joen gelijk is, eerst een visplatje en ton een hoofdpla. En ja, ik deed ik dat dan hé. En ik vroeg ik hem, eerst bij den vispla niet vele en na den hoofdpla, ik moet ik toch weten, die zegt hier niks. En ik zei “zijn er hier problemen in Doomkerke waar ik moet op letten? En hij zei “neen, neen, ’t is hier al in orde, maar je moet ’t jaargebed doen. Dat is drinkgeld voor de pastor. En achter zijn pouscafé zei hij dan toch wel “Ge hebt daar wel een zaal en dat is een blok aan je been”. Ik dacht bij mezelf “Wat is dien blok aan mijn been”, maar ik heb dat later ondervonden. Dat was 450 duizend frank schuld die op die zaal stond. En als ik later pastoor was vroeg ik aan de vorige, vorigen deken, die al lang dood is, “wat moet ik daar mee doen en hij zei “dat is joen probleem, gij zijt den pastor”. En daarmee wist ik het. En ik ben dan eigenlijk hier benoemd. Ja, ik vond dat het goed was want pater Hanssens was komen zien met mij. Hij zei “dat is hier schoon gelegen, al die bossen, en ge hebt een hondenopleidingsschool naast de pastorij en dat is de moeite waard. En hij wist dat ik van honden hield en ik zei ja, ik had de gelukzalige gedachte dat ik neffen een hondenopleidingschool ging wonen. Maar later heb ik gezien dat dit toch allemaal geen voordeel was. Want een hond bast en als hij bij joen zit bassen ze tegen mekaar. En ze bassen wanneer ze niet moeten bassen. ’s Nachts. En als je dan je venster opentrekt en je roept “ zwijgen”, dan doen ze nog veel lelijker. Met studenten kun je dat doen en die zwijgen maar die honden niet. Die gaan nog harder te keer dus later ben ik die gelukzalige gedachte kwijt geraakt en dacht ik het is spijtig dat ik naast die hondenopleidingsschool woon. En voor de rest kwam ik hier dan kijken en wat zag ik? De pastor was weg en de pastorij was leeg. Leeg hé! Er stond geen stoel, geen tafel, geen stoof, geen bureau, niks nie meer. De boeken lagen onder een groot laken in de living. En ik zei “verdorie”, weggegeven of verkocht, ik weet het niet? Ik heb dan mijn meubelkens laten komen van Eeke. We zijn dan toen gaan halen met een camion, zo dat ik toch iets had. En zo ben ik hier begonnen.

De zondag werd ik toen aangesteld door meneer den Deken. En plechtig begeleid naar de zaal. En er was daar receptie of zo, maar ik weet het niet meer. Maar het goot water, het goot water. En als ik ’s avonds in mijn bed lag, in mijn beddeke, begon het te regenen in mijn bed. Ik ging naar de zolder kijken en ik zag op verschillende plaatsen den blote hemel. En ik zei, er liggen hier veel glazen pannen, maar in den donker liep ik tegen verschillende emmers die daar stonden. En ‘anderdaags ging ik nog eens kijken en ik zag dat dat gaten waren in het dak. Ik heb een dakwerker doen komen en die heeft 40 nieuwe pannen gelegd. ’s Anderendaags. En nu ga ik stoppen, want het mocht niet te lang duren, want anders lezen de mensen dat niet. Maar wat ik hier vertel is waar. Dat is niet voor te lachen zoals diene kruisweg waar den Fons van klapt maar deze is gebeurt, hoe triestig ook? ’t Is waar. Ik zal er misschien later voort van vertellen. ’t Is te zien of ik niet teveel kritiek krijg. Want daar kan ik niet tegen en als ge op pensioen zijt moet ge ook geen artikeltjes meer schrijven op een website om kritiek te krijgen. Ge doet dat om iemand plezier te doen, maar het is misschien niet zo verstandig. De rest kunt ge misschien later vernemen.

Reporter van dienst
Carine Ramon

DSCI0064.jpg

Terug naar vorige pagina