Doomkerke - 't haantje
Doomkerke, een officieële parochie van de gemeente Ruiselede 't haantje

De zande en P.L.C.

Bruggesteenweg nr. 128-134. Groot complex gelegen op het Sint- Pietersveld van de Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand leefgroep "De Zande", voorheen het Rijksopvoedingsgesticht (nrs. 130-132), het Penitentiair Landbouwcentrum (nr. 128) en bezoekerscentrum (nr. 134). Oorspronkelijk in 1836 opgericht als suikerfabriek. De *hoofdvleugel in neoclassicistische stijl is beschermd bij K.B. van 14/10/1976, tegelijk wordt de *omgeving beschermd als landschap. Uitbreiding van de bescherming met de belangrijkste gebouwen en verruiming van het beschermde landschap bij M.B. van 05/03/2001.

 Historiek.

De gebouwen ontstaan op de gronden van het z.g. Bulskampveld (cf.Beernem) waartoe ook het *Sint-Pietersveld (op grondgebied Ruiselede) behoort, een zandige, driehoekige strook grond tussen Wingene en Aalter. In het verslag van de rondreis van bisschop Walter de Marvis in 1242 reeds vermeld als "wastina Sancti Petri". De gronden, eigendom van de Sint-Pietersabdij van Gent sinds 1221, blijven tot het eind van de 18de eeuw als één van de laatste in West- Vlaanderen bewaard als veldgebied of wastina.
Op de Ferrariskaart (1770-1778) staat het Sint-Pietersveld hoofdzakelijk als heidegebied aangeduid. De enige bebouwing (op de plaats van het huidige complex) bestaat dan uit een hoeve, in 1770 opgericht in opdracht van de abdij als aanzet tot ontginning van het heidegebied. Deze hoeve is afgebeeld op een ongedateerde figuratieve kaart (vermoedelijk einde 18de eeuw) van het Sint-Pietersveld, waarop ook deperceleringsdreven van de ontginning aangeduid zijn. Bij de hoeve heeft aan de Bruggesteenweg een korenwindmolengestaan die op de Vandermaelenkaart (ca. 1850) al niet meer te zien is.De gronden worden door de Franse Republiek als zwart goed aangeslagen en in 1800 verkocht aan Lambert Malfait. In 1834 is ongeveer 16 ha van het heidegebied in cultuur gebracht. Bij de opmaak van het primitief kadasterplan (ca. 1830) is de drevenstructuur in het Sint-Pietersveld al aangelegd. Hierdoor ontstaat een soort dambordpatroon met min of meer vierkante percelen. De bebouwing beperkt zich dan nog tot enkele kleinere hoeves. In 1835 wordt Jan Perneel, een advocaat uit Brugge, de nieuwe eigenaar van het Sint - Pietersveld.

In het jonge koninkrijk België heerst een gunstig klimaat voor nieuwe ondernemingen. In 1835 richt een aantal industriëlen de "Société Nationale pour entreprises industrielles et commerciales" op. Daaruit ontstaat in 1836 de dochtermaatschappij "Société de Bruges pour la Fabrication du Sucre de Betteraves" opgericht door de Engelsman William Chantrell (1801-1857), gevestigd in Brugge, Langerei nr. 31. De inplanting van de suikerfabriek wordt voorzien in Ruiselede. Het gehele productieproces, van teelt tot verwerking van de suikerbieten,met alle nevenactiviteiten, zou ter plaatse worden uitgevoerd. Advocaat Perneel, eigenaar van het Sint-Pietersveld, verschaft als één van de drie beheerders de nodige gronden met een oppervlakte van ruim 127 ha, William Chantrell is zaakvoerder. Het fabrieksgebouw dateert vermoedelijk van 1836 en staat voor het eerst weergegeven op het kadasterplan van 1838. De fabriek is een prestigieus project, o.m. gezien de aankoop van een hoogdrukstoommachine, acht hydraulische persen en zes grote stookketels en wordt in 1837 geprezen als bijzonder modern. Uit vergelijking met gelijktijdige nijverheidsgebouwen blijkt dat deraffinaderij volledig aansluit bij de toenmalige grootschalige en monumentale fabrieksarchitectuur. Deze is dikwijls opgetrokken in een neoclassicistische stijl in ongepleisterde baksteen en met typerend centraal driehoekig fronton. Door gebrek aan kennis van zaken i.v.m. teelt en verwerking van suikerbieten gaan meerdere suikerfabrieken over kop. Ook te ongedateerd.

brug124_128g.jpg

Hier schets Mutatieschets 1865.

Ruiselede kan men het project niet waarmaken, o.a. de magere zandgrond blijkt niet geschikt voor de suikerbietenteelt. Al in 1839 treedt William Chantrell op als vereffenaar van de maatschappij en sluit de fabriek node haar deuren. De "Société Nationale pour entreprises industrielles et commerciales" neemt fabriek en grond over en verkoopt die in 1848 aan de Belgische staat.In 1857 staat in de Franse krant "Nouvelles Annales de la Construction" een lithografie afgedrukt van de gebouwen (toen al in gebruik als school) met weergave van het uitzicht in de beginfase. Door de diepe economische crisis die Vlaanderen halverwege de 19de eeuw treft, beslist de overheid (K.B. van 8 maart 1849) een tweetal hervormingsscholen op te richten te Ruiselede voor de opvang vancriminele en verwaarloosde kinderen. Hierbij zou een duidelijke scheiding tussen jongens en meisjes en jonge kinderen gehandhaafd worden De scholen kaderen in een grote internationale beweging waarbij in Europa meerdere heropvoedingstehuizen ontstaan. De "Ecole de réforme de Ruysselede" neemt in België het voortouw. Belangrijke inspirator is Edouard Ducpétiaux, algemeen inspecteur van gevangenissen en weldadigheidsinstellingen. Uiteindelijk worden de scholen opgericht voor 500 jongens in de voormalige suikerfabriek en voor 400 meisjes in Beernem. Als essentieel onderdeel van het lespakket leert men via het werk op het land in eigen onderhoud te voorzien. Reeds van bij het begin in 1849 wordt gestart met het bewerken van de akkers.De gebouwen worden met een minimum aan middelen en in korte tijd heringericht voor de nieuwe functie. De ontwerper is de Brusselse architect Joseph-Jonas Dumont, die ook de verbouwing van het Pandreitje, de gevangenis in Brugge, onder zijn hoede neemt en deskundige wordt van meerdere gevangenissen in België. In 1849 is het landbouwcentrum met binnenkapel gebruiksklaar. In 1852 nemen de werken voor de meisjesschool in Beernem een aanvang. Gemiddeld verblijven de kinderen of kolonisten er ongeveer drie jaar. Het onderwijzend personeel bestaat hoofdzakelijk uit ex-militairen.Uit een grondplan op een kadasterkaart van 1838 kan worden afgeleid dat het hoofdgebouw oorspronkelijk bestond uit vier aaneengesloten vleugels op een rechthoekig grondplan. Vooraan ligt een binnenplein van de straat afgescheiden door gebouwen op L-vormige plattegrond en met centrale inkom. Rechts van het geheel ligt een bijgebouw, eveneens op L-vormige plattegrond. Een kadasterplan van 1865 toont het resultaat van verbouwing en uitbreiding. De L-vormige straatvleugels zijn voor- en achteraan uitgebreid en vormen nu een aangesloten geheel met het hoofdgebouw. De voorste vleugel van deze heeft een smaller volume en heeft wellicht tijdens de verbouwingen de meeste aanpassingen gekend. De bijgebouwen rechts blijven behouden en worden uitgebreid tot een groot landbouwcentrum.

 

brug124_128i.jpg

Isometrische zichtkaart, ca. 1877.

 Een plattegrond van 1851 ontvouwt de volgende situatie. De gebouwen omsluiten twee binnenpleinen. Aan de straatkant ligt het ereplein met centraal een vijver met fontein. In de zijvleugels zijn de directeur, hoofdonderwijzer, aalmoezenier en ander personeel gehuisvest.In de hoofdvleugel bevindt zich de grote eetzaal voor de kinderen en een kleinere voor het personeel met ernaast een administratieve ruimte en twee klaslokalen. Op de verdieping bevinden zich vier slaapzalen (124 bedden) met elk een opzichterskamer. In de rechtervleugel zijn keuken, bakkerij, voorraadkamer, magazijnen en stoommachine ondergebracht, in de linkervleugel de bediendekeuken, overdekt zwembad en badplaats. Op de verdieping wonen de ziekenzusters naast de infirmerie (twee zalen en enkele cellen) en apotheek. Achter het hoofdgebouw liggen het oefenplein en de speelplaats, omgeven door werkplaatsen, een vijftiental cellen en een kapel in de rechtervleugel. De boerderij bestaat uit een woonhuis voor de landbouwoverste, opzichters en werklieden. De bijgebouwen herbergen een melkerij, stallingen, kippenhok, slachthuis, wagenschuur, gaarkeukens en stapelzolders. De officiële opening wordt op 30 juni 1851 bijgewoond door de gouverneur van West-Vlaanderen en de bisschop van Brugge.

In 1853 wordt de tweede school voor meisjes in Beernem (nu psychiatrische instelling) geopend, beide scholen worden door dezelfde directeur beheerd. In 1854 wordt op het kruispunt met de Maria-Aalterstraat een kerkhof met Calvarie aangelegd. In 1855-1856 oprichten van een matrozenschool op grondgebied Wingene. Op die manier vinden sommigen werk als matroos op de lange omvaart. Ten behoeve van bezoekers die in de beginperiode belangstelling tonen voor dit project wordt aan de instelling in Ruiselede in 1855 een hotelletje toegevoegd.

In 1856 installeren van een brouwerij achter het hotel, thans verdwenen. In 1858 uitbreiden van de boerderij met een derde binnenplaats waarrond stallingen en stapelruimte voor brandstof landbouwmateriaal. Tussen 1858 en 1998 zorgen de zusters van liefde uit Roeselare voor de ziekenzorg.

In 1860 is de bestaande kapel te klein en wordt ze vervangen door een grotere kapel in neogotische stijl, centraal in de achterste vleugel ingeplant. De ruime kapel met plaats voor 300 mensen is gewijd aan Sint-Vincentius à Paulo. De school is vooruitstrevend in het gebruik van nieuwe technische mogelijkheden. Eerst wordt in 1861 centrale verwarming en eenoverdekt, verwarmd zwembad geïnstalleerd. In 1871 schakelt men van petroleum- over naar gasverlichting. In 1885 tot na 1900 kan de school door middel van een elektriciteitscentrale (met stoommachine) hebben de scholen van Ruiselede en Beernem een telegraafverbinding.o.a. de speelplaatsen verlichten. In het laatste kwart van de 19de eeuw De naam verandert eerst in 1881 in "Landbouwschool". Door de wetLejeune van 1890 worden strafinrichtingen voor jeugdige misdadigers en hervormingsscholen samengevoegd en krijgen nu de naam "Rijksweldadigheidsschool".

De bevolking in de matrozenschool op Wingene loopt snel achteruit. De weinige leerlingen vinden in Ruiselede in 1891 onderdak in eenaparte afdeling. De jonge kinderen van vier tot elf jaar verhuizen vanuit Ruiselede naar het vrijgekomen gebouw in Wingene. In de 20ste eeuw wordt de school verder uitgebreid. Het klein rechthoekige gebouwtje achter de kapel, wellicht een rosmolen, staat er volgens kadastergegevens al in 1907. Op grondgebied Wingene laat de school tussen 1881 en 1909 een dertigtal woningen (lage tweewoonsten) voor surveillanten en onderwijzers, en een kleuter- en meisjesschool (ca. 1890) bouwen. Tussen 1900 en 1918 volgt de bouw van een twaalftal grotere woningen in een Engelse cottagestijl voor de bestuurders en het hogere personeel (cf. Wingene).
Naast de opleiding in landbouwtechnieken worden nu ook meer ambachten aangeleerd en is een uitbreiding noodzakelijk. In 1910 oprichten van drie grote ateliers. Wellicht onder impuls van de nieuwe wet van 1912 op de jeugdbescherming komt er in 1914 een nieuwe woonvleugel voor het huisvesten van drie leefgroepen.Tijdens de Eerste Wereldoorlog laat de directeur in 1917 de driescholen ontruimen, Duitse troepen nemen er hun intrek. De kapel wordt gedegradeerd tot bommenopslagplaats voor het nabijgelegen vliegveld. Geallieerde granaten vernielen de oostvleugel met cellenkwartieren.Door de wet van 1921 verandert de naam in "Rijksheropvoedingsgesticht", dit in het kader van nieuwe inzichten waarbij naast delinquente jongeren ook probleemjongeren worden opgevangen. De strakke discipline maakt plaats voor een meer pedagogische aanpak, de leerlingen worden niet langer begeleid door surveillanten maar door 'opvoeders'. Het bestraffende aspect valt weg, Ruiselede wordt een open instelling waar iedereen welkom is. Meerdere opleidingen zijn mogelijk, naast de traditionele ambachten kan men ook kiezen voor banketbakken, decoratie, technisch tekenen. De school in Beernem wordt in 1922 opgedoekt. De broeders van liefde kopen in 1928 de gebouwen en stichten er eenkrankzinnigengesticht (cf. Beernem). In 1925 sluit de school in Wingene haar deuren en wordt in 1930 in gebruik genomen door de Regie van Telegraaf en Telefoon. In 1934 valt de boerderij en een deel van de gebouwen onder het beheer van het ministerie van justitie. Als "Penitentiair Landbouwcentrum" is de boerderij nu bestemd voor volwassen gevangenen onder een open regime. Er worden ook landlopers tewerkgesteld.

 
Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden de leerlingen naar huisgestuurd. Tussen 1940 en 1943 dienen de gebouwen als barakken voor de Duitse soldaten. Na de oorlog krijgt het "Penitentiair Landbouwcentrum" het statuut van gevangenis waar veroordeelde gedetineerden worden opgesloten. Nieuwe opvattingen op het eind van de jaren 1950 doen streven naar een open levensstijl waarbij de opvoeder eerder als vader optreedt. De grote werkhuizen worden in 1966 heringericht in kleinere ateliers. In 1972 is het gebouw hersteld van schade geleden door een hevigestorm. De neogotische kapel is minstens vanaf 1975 onbruikbaar. Bescherming van de hoofdvleugel en omringend landschap in 1976. De instelling, nog steeds onder het beheer van het ministerie van Justitie, herbergt enerzijds minderjarigen, geplaatst door de jeugdbescherming (nr. 130-132) en anderzijds gedetineerden in degevangenis (nr. 128). De rijksopvoedingsgestichten krijgen door een besluit van 1989 door de Vlaamse Executieve de naam "Gemeenschapsinstelling voor Bijzondere Jeugdbijstand". De instelling te Ruiselede herbergt twee categorieën van bewoners: jongeren die een misdrijf hebben gepleegd en deze die zich in een problematische opvoedingssituatie bevinden.Met de steun van de Koning Boudewijnstichting wordt in 1999 een streekcentrum in het vroegere hotel (nr. 134) geopend met de bedoeling de instelling te ontsluiten. Uitbreiding van de bescherming met de belangrijkste gebouwen en verruiming van het beschermde landschap in 2001.

brug124_128h.jpg

Terug naar vorige pagina